Voordat we de zaal in mogen krijgen we te horen dat er poncho’s klaarliggen voor als de zoals in de omschrijving van het stuk omschreven 75 liter bloedt toch iets te ver de zaal in spettert. Mensen lopen met deze kennis enthousiast de zaal in. Het podium is in het midden met het publiek aan elke zijde opgesteld in 2 rijen. We zien een wit tapijt met daarop een kamerplant, precies in het midden, 1 acteur in een wit kostuum, maar verder besmeurd in het nepbloed op een stoel zitten met een verslagen houding en een acteur aan de zijkant, naast het publiek. Daarnaast is een groot spook te zien, eentje zoals we die kennen uit de kinderboeken, met grote ronde donkere ogen. Ik moet gelijk aan het citaat hieronder denken.
“I know that gender is not real, but I know that being transgender is real, how can those two things exist at the same time?” Ocean Stefan(Die/diens).
Veel mensen geloven niet in spoken, maar toch als we misschien ergens in een donker oud huis alleen zijn en we horen iets onverklaarbaars, wie van ons zou dan toch niet even denken; zou dat een spook kunnen zijn? Het stuk speelt constant met de vraag; wat is echt? Is het echt omdat we het kunnen zien? Is het echt omdat we erin geloven?
Als kijker is het natuurlijk duidelijk; deze Blood show is gevuld met nepbloed. Toch is het niet lastig om als kijker af en toe te gruwelen, maar ook te lachen als het echt bizar wordt. Ook wanneer bijvoorbeeld de ‘Fourth Wall’ doorbroken wordt tijdens een scène waar nepbloed de zaal in gespuugd wordt en er gespeeld wordt met de bezorgdheid van een deel van het publiek omdat het nepbloed iets te ver hun kant op kan spetteren. Het vastklampen van de poncho’s en het gelach creëerde een absurde, interessante scène.
Een ander thema in het stuk was herhaling; het gevecht tussen de twee acteurs gekleed in het wit, wat keer op keer plaatsvindt, de kamerplant die na elk gevecht een stukje draait, het opnieuw insmeren met nepbloed. Maar elke keer verandert er ook iets; het kleed en de kleding van de acteurs die langzaam steeds roder wordt, het vechten wat tot een steeds gruwelijkere dood moet leiden, de props die steeds meer verschillende functies krijgen. Zoals het plastic bekertje gevuld met nepbloed wat later ook functioneert als geluidseffect voor tijdens het gevecht. Het stuk speelt op een slimme wijze met de herhaling, in het begin leek het of de gevechten keer op keer hetzelfde zouden blijven, met precieze choreografie om toch uiteindelijk in het stuk met een heel ander gevecht te eindigen.
Het is niet makkelijk een concrete betekenis aan de scènes en het stuk te geven, maar zoals de omschrijving van het stuk zelf samenvat: “A trans celebration of destroying things in order to create something new.” gaat het hier om een viering, maar ook een letterlijke en figuurlijke strijd met de geesten uit ons verleden en ons zelf.
Tot slot past het stuk past goed in de performance categorie omdat het publiek tot op een bepaalde hoogte onderdeel is van het stuk, door de opstelling van de zaal kun je andere bezoekers altijd zien en horen (zeker ook de poncho’s). Het gelach, het ongemak en alle andere emoties die voorbijkomen en door de stoelopstelling zichtbaar zijn, geven lading aan de voorstelling en dat is mooi en passend bij een stuk die ons ergens ook een spiegel voorhoudt. Het spelen met tegenstrijdigheden in het stuk blijft een thema tot het einde, ook zeker bij de slotscène die griezelig en euforische tintje heeft.